Ik kom nog best vaak groepsleerkrachten tegen die in hun Engelse lessen de nadruk leggen op spelling en grammatica. Al in groep 5 en 6 worden er woordjes mee naar huis gegeven, die de leerlingen foutloos moeten kunnen spellen tijdens een dictee. In groep 7 en 8 wordt verwacht dat leerlingen woorden kunnen schrijven, die ze slechts één keer gehoord, gelezen of uitgesproken hebben. In dit blog leg ik uit waarom het niet altijd handig is om dit te doen.
LEES OOK: WOORDJES LEREN, MOET DAT?
Input
In een eerdere blog schreef ik over ´input´: Leerlingen moeten de taal zoveel mogelijk horen (van hun ouders, filmpjes, liedjes of leerkracht) om de taal te kunnen verwerven. Hoe meer input en hoe groter de variëteit aan input, des te gevoeliger worden de leerlingen voor de systematiek van de taal. Vergelijk het maar met het leren van je moedertaal: er wordt niet van je verwacht dat je als peuter ´auto´, ´mamma´ en ´poes´ kan lezen en schrijven, maar je kunt de woorden al wel begrijpen en redelijk uitspreken.
Tijdens deze ´input´ maken leerlingen kennis met nieuwe woorden en structuren. De woorden worden eerst een aantal keer gehoord en (in de bovenbouw) gelezen. Daarna komt pas de ´output´ ter sprake: Er kan geoefend worden met het uitspreken en toepassen van de woorden. Het gaat tenslotte om communicatie. Als laatste komt dan de spelling aan bod. Helaas slaan een aantal groepsleerkrachten de ´input´ geheel of gedeeltelijk over door bijvoorbeeld Nederlands te praten tijdens de les of door de Engelse woorden niet vaak genoeg aan te bieden op verschillende manieren. Toch wordt er van leerlingen verwacht dat ze woorden (die ze nauwelijks hebben gehoord of gelezen) goed kunnen spellen.
En dat kunnen ze waarschijnlijk ook wel, want het is tenslotte een kwestie van uit je hoofd leren. Maar snappen ze nu het nut ervan? Begrijpen ze hoe deze woordjes gebruikt kunnen worden in een context? Weten ze hoe de woorden uitgesproken moeten worden? En zijn ze gemotiveerd?
Kortom: voordat je van je leerlingen ´output´ verwacht, zul je eerst aan ´input´ moeten werken.
BESTEL: THEMA’S EN WOORDEN VOOR GROEP 1 T/M 8
Wat is output dan precies?
Bij het schrijven en spreken van taal speelt het langetermijngeheugen met daarin het werkgeheugen (woordkennis, regelkennis, geleerde zinnen, uitdrukkingen) een grote rol. Deze elementen moeten worden omgezet in begrijpelijke taaluitingen en dat gaat natuurlijk niet altijd meteen goed.
Output is het produceren van woorden en zinnen die leerlingen aangereikt hebben gekregen d.m.v. voorlezen, liedjes, opdrachten, spel, filmpjes, werkbladen etc. Dan is er nog ´pushed output´, waarbij leerlingen woorden en zinnen uitproberen die ze nog niet hebben geleerd. Als leerlingen bij pushed output correctieve feedback ontvangen (van elkaar of van de leraar), leidt dat tot verbetering van de nauwkeurigheid en beheersing van de taal. Dit kun je doen door expliciet fouten te verbeteren (liever niet) of door het foute antwoord goed te herformuleren (‘recasting’).
BESTEL: CLASSROOM ENGLISH WOORDENLIJST
2 vormen van output
- Chunks en combinaties van chunks: taalfragmenten van meer dan 1 woord of standaardzinnen, zoals: What´s the matter / Do you like…? / How are you / What´s your name / Have you got…?´. Dit wordt ook wel formulaic speech genoemd. Leerlingen spreken in vaste uitdrukkingen en standaardzinnen, zonder dat ze de precieze taalregels kennen. Chunks moeten veel geoefend worden door standaardzinnen in standaardgesprekjes en opdrachten te verwerken, waarin leerlingen geleidelijk de taal in minder gesloten vorm toepassen. Chunks zijn heel goed te gebruiken om leerlingen in de onderbouw te laten spreken.
- Regelgeleide productie: hier passen leerlingen onbewust de regels van de taal toe. Dat kan alleen als er veel taalaanbod (dus input!) is geweest waardoor leerlingen zelf de taalregels hebben ontdekt. Dit wordt ook wel creative speech genoemd . Bijvoorbeeld: Bij ´How are you?´ weten leerlingen dat ´how´ een vraagwoord is en ´are´ een werkwoord. En daar kunnen ze dan nieuwe zinnen mee maken: ´When are you ready?´, ´How is he?´.
Maak je leerlingen duidelijk dat het overbrengen van de boodschap belangrijker is dan 100% correct taalgebruik (vormcorrectheid). Het doel is altijd: communicatie.
Reacties zijn gesloten.