1. Levend memory
Stuur twee leerlingen tijdelijk naar de gang. Geef de rest van de groep een woord, waarbij je 2 leerlingen steeds hetzelfde woord geeft. Kies een thema waar je op dat moment mee bezig bent, zoals colours, animals, school, family etc. Als je als thema ´colours´ hebt, dan krijgen twee leerlingen de kleur ´blue´, twee andere leerlingen ´red´ en weer twee anderen ´green´. Laat de leerlingen hun kleur herhalen zodat ze het niet vergeten.
De leerlingen op de gang worden teruggeroepen en mogen nu om de beurt twee kinderen uit de groep aan wijzen. Die kinderen zeggen vervolgens hun woord. Zeggen ze beide hetzelfde woord, dan is er een match! Die kinderen gaan dan zitten, zodat de raders duidelijk kunt zien wie er nog in het spel zijn. Als een rader een match heeft, mag hij / zij niet nog een keer. De beurt is nu aan de andere rader.
2. Als de muziek stopt…
De leerlingen gaan in tweetallen dansen op een Engels liedje. Als jij de muziek stop zet, roep je twee lichaamsdelen, bijv: ´ear & arm´ of ´nose & knee´. De leerlingen moeten elkaar zo snel mogelijk met die lichaamsdelen aanraken.
Je kunt dit spel op vele manieren variëren: Als de muziek stopt, raak je iets roods / blauws/ groens aan. Of als de muziek stopt, doe je wat de leerkracht zegt (jump, sit down, turn around, touch your head).
LEES OOK: BODY
3. Doorfluisteren
Een simpele kringactiviteit die iedereen wel eens een keer in het Nederlands heeft gedaan. Waarom niet in het Engels? Geef 1 leerling een Engels woord (of, bij een hoger niveau, een Engelse zin) en laat hem / haar dat doorfluisteren aan zijn klasgenootje. Die fluistert het weer door aan de volgende etc. De laatste in de kring mag het woord hardop zeggen.
Om het moeilijker te maken, kun je via de andere kant ook een woord door laten fluisteren, zodat er dus twee woorden of zinnen tegelijkertijd door de kring gaan.
4. Modeshow
Heb je de thema´s ´colours´ en ´clothes´ al behandeld? Laat de kinderen dan een modeshow lopen! Zorg voor een lang pad in het midden van de kring of doe het gewoon vooraan de klas. Omstebeurt mogen de leerlingen door de klas lopen, terwijl jij omschrijft wat ze aan hebben. Gebruik niet alleen kleuren en kleren, maar ook woorden als ´beautiful´, ´special´, ´unbelievable´, ´fantastic´, ´great´, ´thank you´, ´the next…´ etc.
De leerlingen mogen lekker bewegen en luisteren ondertussen naar jouw prachtige verhalen over hun kleding. Misschien is er wel een leerling die de kleding ook kan of durft te omschrijven.
5. Dobbelen & dieren
Laat 6 plaatjes van dieren zien op het digibord of hang 6 flashcards in het lokaal. Kies dieren die de leerlingen kennen en ook al een keer in het Engels geoefend hebben. Schrijf onder de plaatjes de getallen 1 t/m 6.
Voordat je gaat beginnen, check je bij de leerlingen of ze de dierennamen en de getallen 1 t/m 6 inderdaad nog weten in het Engels.
Wijs een leerling aan die als eerste mag gooien met de dobbelsteen. Het nummer waarop de dobbelsteen terecht komt, correspondeert met een dier op het bord.De leerling zegt welk dier. Vervolgens schrijf jij de naam van dat dier onder het plaatje. Bijv. 4: ´It is a monkey´.
Nu mag een andere leerling de dobbelsteen gooien. Als de dobbelsteen op hetzelfde getal komt, probeert de leerling iets te zeggen over dat dier, bijv. ´It can climb´ of ´It has 2 legs´ (uiteraard zijn lossen woorden zoals ´climb´ en ´2 legs´ ook prima!). Jij kunt dit onder het plaatje schrijven. Als de dobbelsteen op een ander getal komt, zegt de leerling de naam van dat dier. Bijv. 1. ´It is a lion´. Als een volgende leerling dan ook weer op dat getal komt, probeert hij / zij iets over dat dier te zeggen: ´It is dangerous, it has big ears, it has a long neck´.
Het spel gaat door totdat alle namen van de dieren onder de plaatjes staan. Hoeveel zinnen je extra opschrijft, hangt af van het niveau van de kinderen.
Kunnen de leerlingen de dieren nog niet omschrijven? Maak er dan een simpeler spel van: Als het nummer van een dier voor de tweede of derde keer wordt gegooid, hoeft de leerling geen omschrijving te geven, maar beeldt hij het dier uit, doet hij het geluid na of zegt hij de kleur van het dier. Je kunt ook een vraag stellen aan de leerling: ´Is it big?´. De leerling hoeft dan alleen maar met ´yes´ of ´no´ te antwoorden.
Je kunt het spel heel goed aanpassen aan het niveau van de leerling. Laat de leerling die al wat verder is het dier omschrijven, laat de leerling die nog niet zoveel weet, het dier uitbeelden.
LEES OOK: KRINGACTIVITEITEN
Reacties zijn gesloten.